‘Mijn oom Hielke van Dijken en tante Hillechien woonden op Klein Kaakheem aan de Rijksweg. Klein Kaakheem stond op de plaats waar nu de boerderij van Barla staat. Het was rond 1824 gebouwd en genoemd naar Groot Kaakheem, dat in Ten Boer stond en waar rechtgesproken werd. Klein Kaakheem is afgebroken in 1935 omdat het fietspad langs de N360 moest worden aangelegd. Klein Kaakheem lag in de lengte langs de weg met nauwelijks ruimte tussen het erf en de doorgaande weg naar Groningen. Voor het fietspad was geen ruimte en daarom werd mijn oom door het Rijk een bedrag geboden waarmee de sloop van Klein Kaakheem werd gecompenseerd. Het gaf hem de mogelijkheid de nieuwe boerderij die er nu staat verder van de weg te bouwen. Deze is ontworpen door architect J. van der Molen uit Ruischerbrug.
Klein Kaakheem was een spannend gebouw. Ik kwam er graag. Er was altijd wel iets te doen, want het was een pleisterplaats voor boderijders van onder andere Siddeburen, zoals de gebroeders Emmelkamp die onderweg naar Groningen even kwamen pleisteren. De paarden kregen te eten en te drinken in de doorrit. Ze kregen een voederzak met haver omgebonden. De doorrit was een grote schuur met hoge deuren aan de voor- en achterkant. De boderijders konden met hun wagens aan de voorkant naar binnenrijden en na de pauze door de even- hoge achterdeur de reis vervolgen. Op de terugreis kwamen dezelfde boderijders opnieuw hun paarden verzorgen en rust geven. Zelf gingen ze dan de jachtwaait in voor een klokje. Jachtwaait is het Groningse woord voor gelagkamer.
In de winter werd met een loopplank en oude jute zakken een kluunplek gemaakt van het Damsterdiep over de Rijksweg naar Klein Kaakheem. Je kon zonder de schaatsen uit te hoeven doen, toch even pauzeren. Achter de jachtwaait was de eigenlijke woonkamer die als slaapkamer werd gebruikt. Deze kamer kon bij de gelagkamer worden getrokken. De zaal werd ook gebruikt voor feesten en partijen. De familie Van Dijken woonde in de keuken en in de jachtwaait. Daar speelde zich het gezinsleven af. Geslapen werd er in bedstedes. Ook was er een slaapkamer die inpandige ramen naar de doorrit had. Mijn oom had verder een stuk of tien koeien in de schuur achter de doorrit. Daar werden ze ook gemolken in de winter. ‘s Zomers liepen ze buiten in de wei achter de kalkovens. In de achterste schuur was ook een waterreservoir – waterleiding was er nog niet. Deze reservoirs zijn later gebruikt voor de opslag van benzine. Mijn oom was de eerste die een auto kreeg, een T-Ford. Die had een houten cabine. De richtingaanwijzer moest je met een touwtje bedienen. Met de Ford had hij een melkrit. ‘s Morgens zette hij een benzinepomp op wielen met een meetglas erop bij de weg. Die moest je met de hand bedienen. Dat was de nieuwe ‘haver’ voor de paardenkrachten van de auto’s die steeds meer kwamen.’
De verhalen van Lies
Deel deze pagina:
- Klik om te delen op Facebook (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om te delen op X (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om op LinkedIn te delen (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om op Pinterest te delen (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om dit te e-mailen naar een vriend (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om te delen op WhatsApp (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om af te drukken (Wordt in een nieuw venster geopend)