“In de oorlogsjaren hebben we gelukkig geen echte honger gekend. Wel was er schaarste aan allerlei artikelen. We kregen bonnen om daarmee voedsel, textiel en kleding te kunnen kopen. Ook waren er bonnen voor tabak en koffie. Die bonnen haalde je op het gemeentehuis. Ook hadden we een grote tuin waarop allerlei voedsel werd verbouwd. Dat konden we dan ruilen tegen producten die we nodig hadden en die schaars waren. We hadden konijnen en kippen. Ook hadden we een aantal geiten. Die molken we. Ik heb het van mijn moeder geleerd. Vaak melken mensen geiten vanaf de achterkant. Dat deed mijn moeder niet. Die molk de geiten net als bij koeien, van de zijkant. Daarmee voorkwam ze dat als de geit tijdens het melken wat keutels liet vallen, die in de melkemmer terecht kwamen.
Vindingrijk
Mijn ouders en grootouders waren vindingrijk. In een eerdere iGup heb ik al eens verteld hoe mijn vader en grootvader van kolengruis brandstof maakten. Het gruis was niet los te gebruiken. Maar zij vermengden het met klei dat ze van de aardewerkfabriek meenamen. Mijn vader werkte op de aardewerkfabriek, mijn opa op de steenfabriek (die stonden naast elkaar op de plek waar nu de Albert Heijn aan de Rijksweg staat). Het gruis mengden ze door de klei en vulden er bloempotjes mee. Die potjes stortten ze leeg en het ‘torentje’ klei lieten ze in de wind drogen. Achter ons huis stond een stelling met torentjes. De gedroogde klei zetten ze in de kachel en daarmee zijn wij ook in de wintermaanden goed de oorlog doorgekomen.
Dode man
Uit de oorlog herinner ik me de avond dat Jan (toen mijn verloofde, later mijn man) in Sperrtijd naar huis terugreed. Hij kwam een Duitse legerauto tegen die tussen Garmer-wolde en ‘Klein Kaakheem’ (waar nu de familie Barla woont) stopte. Jaap is snel naar huis gefietst. De volgende dag vonden we een dode man in het Damsterdiep. De Duitsers hadden hem doodgeschoten en in het Damsterdiep gegooid. Hij heeft onder een laken achter ‘Klein Kaakheem’ gelegen. Als jeugd konden we het niet laten om even te kijken, ook al mocht het niet van mijn ouders. Ik zie nog zo voor me hoe zijn bruine schoenen onder het laken uitstaken en de grond om hem heen nat was van het water dat uit zijn kleren liep. Later hoorden we dat hij een rechercheur was die in het verzet actief was. Ik herinner het me nog erg goed.
Versleten
Na de oorlog is er nog lange tijd schaarste geweest. Nieuwe kleding zat er vaak niet in. Je verstelde veel kleding en maakte bijvoorbeeld van een oude jas weer een jas voor de kinderen, waarbij je de versleten stukken stof oversloeg. Ook heeft het een hele tijd geduurd voordat de binnenstad van Groningen is herbouwd. We zijn nog met onze oudste zoon toen hij nog klein was, naar de Grote Markt gelopen om het kapotgeschoten en opgebrande Scholtenshuis te bekijken.”
De verhalen van Lies
Deel deze pagina:
- Klik om te delen op Facebook (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om te delen op X (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om op LinkedIn te delen (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om op Pinterest te delen (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om dit te e-mailen naar een vriend (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om te delen op WhatsApp (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om af te drukken (Wordt in een nieuw venster geopend)