Tussen het Damsterdiep en het Eemskanaal was een tankgat geslagen over de volle breedte van de weg over een lengte van ongeveer 20 meter, waar het water doorheen stroomde. Aan de zijkant van een tankgat werd langs het taluud veelal een rij stropakken gelegd, waar de mensen overheen konden lopen. Zo moest Jan Leugs op zekere dag van z’n vader hun beer (Arend Leugs was namelijk berehouder; een beer is een mannetjesvarken (red.)) naar een boer bij het Eemskanaal brengen, om daar een poosje te logeren. De beer was al meer dan eens door het water gekomen en vond dit wel aangenaam. De beer liep meestal los en werd met een swiebertje voortgejaagd.
Zo liep Jan dan over de stropakken en de beer spetterde door het water van het tankgat. Na het gat ging het weer verder over de weg richting Eemskanaal. Daar op de dijk aangekomen zag de beer weer water en sprong er in, maar zat nu in het kanaal. Het water in het Eemskanaal was natuurlijk veel dieper dan in het tankgat. Jan zag de beer naar de bodem gaan, maar even later kwam hij weer boven. Met hulp van brugwachter Wicherts kreeg Jan de beer op het droge, via een daar liggend vlot.
Hoek, J.R. van der, Klein, H. van der, Inundatie 1944-1945 in woord en beeld, Bedum, 1985, p. 106
De verhalen
Deel deze pagina:
- Klik om te delen op Facebook (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om te delen op X (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om op LinkedIn te delen (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om op Pinterest te delen (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om dit te e-mailen naar een vriend (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om te delen op WhatsApp (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om af te drukken (Wordt in een nieuw venster geopend)