Jan Wolt (1918 - 2018, woonde in Ten Post, werkzaam in Garmerwolde) vertelt
‘Voordat ik met een beschrijving van mijn oorlogsjaren begin, wil ik vaststellen dat ik in die tijd geen enkele heldenrol heb vervuld en weinig van het geweld te lijden heb gehad. Zelfs kan ik stellen dat de bezettingsjaren voor mij persoonlijk niet ongunstig zijn geweest. In die tijd ben ik namelijk in staat geweest mijn middenstands- en vakdiploma te halen, en - wat toch ook niet onbelangrijk is - ik heb mijn vrouw leren kennen en de schilderszaak hier in Garmerwolde over kunnen nemen. Dit alles terzijde om nu te beginnen bij het begin.
Bezet
In 1938 kreeg ik een oproep voor de dienstplichtkeuring en werd prompt afgekeurd. In tegenstelling tot de jongens die tegelijk met mij werden gekeurd en wel geschikt werden bevonden, heb ik dus aan geen enkele oorlogshandeling deelgenomen. Toch herinner ik mij de tiende mei 1940 nog heel goed. Ik woonde toen nog bij mijn ouders in Ten Post: heel vroeg in de morgen werden we opgeschrikt door een paar luide knallen. De vaste brug en de klapbrug over het Westerweiwerdermaar in Dijkshorn werden opgeblazen. De oorlog was hier ook uitgebroken! Iedereen de straat op! Al heel gauw arriveerden Nederlandse soldaten, die gelegerd waren in Delfzijl en omgeving, voor de terugtocht. Omdat er verder die morgen bij ons in het dorp nog niet veel te beleven viel, besloot ik ‘s middags eens op de fiets naar Delfzijl te rijden om te zien hoe het daar toe ging. Daar aangekomen was alles rustig: de stellingen waren verlaten en ik ben al gauw weer op de terugweg gegaan. In de buurt van Tjamsweer zag ik plotseling een hele colonne legervoertuigen aankomen en ik veronderstelde dat de Nederlanders terugkwamen om hun stellingen weer in te nemen. Dichterbij gekomen bleken het echter de Duitsers al te zijn; we waren van toen af bezet gebied!
Na de capitulatie
Er is daarna nog vijf dagen gevochten, maar na het bombardement op Rotterdam volgde de capitulatie. Onze koningin was naar Engeland gevlucht en Seyss-Inquart (zes en ‘n kwart) werd in ons land de hoogste baas. Het Nederlandse leger werd krijgsgevangen gemaakt, maar werd al spoedig weer vrijgelaten. In de begintijd ging alles nog min of meer zijn gewone gang, maar zachtjes aan verminderde de toestand. Veel artikelen werden schaars en kwamen op de bon. De joden moesten een ster op hun kleren dragen en werden later opgepakt. Via Westerbork werden ze daarna in gesloten veewagens naar de gaskamers getransporteerd. Bijna niemand van hen is teruggekomen. Als ik me goed herinner, was het in 1942 dat uit vrees voor verzet de voormalige militairen weer werden opgeroepen voor krijgsgevangenschap. Velen gingen toen onderduiken of probeerden een baas te vinden in de voedselvoorziening, waardoor dan een vrijstelling werd verkregen. Ook werden velen opgeroepen voor werk in Duitsland. Ik kreeg toen ook een oproep om voor de keuring te verschijnen. Ik werd goedgekeurd voor heel licht werk en kon ieder ogenblik een oproep tegemoet zien.
Schildercursus
Om dat te omzeilen heb ik me snel opgegeven voor een schildercursus aan de mts. Deze cursus was opgezet door een voormalige leraar schilderen en was voornamelijk bedoeld om de cursisten te vrijwaren voor uitzending naar onze Oosterburen. Op een middag in de winter van 1942-1943 kwam plotseling de directeur van de mts ons lokaal binnen en gaf ons het advies direct te vertrekken en langs binnenwegen te proberen thuis te komen. De Duitsers hadden zojuist de slag om Stalingrad verloren en naar aanleiding hiervan waren de studenten feest gaan vieren. Onze bezetters konden dit moeilijk verkroppen en begonnen met razzia’s op verschillende middelbare en hogere scholen. Heel wat scholieren zijn toen op transport naar Duitsland gesteld.
In mei 1943 heb ik mijn vakdiploma gehaald en in de zomer ben ik tussentijds werkzaam geweest in de kerk hier in Garmerwolde. Destijds waren hier nog twee schildersbedrijfjes in het dorp namelijk E. Kuipers en Joh Stad. Kuipers’ zoon Jan verleende toen assistentie aan de kunstschilder Jansen, die bezig was met de gewelfschilderingen in de kerk en Jan moest later het loofwerk aan het orgel opknappen. Om voor mij onbekende redenen moest hij plotseling onderduiken en zijn vader zag geen kans om het karwei te klaren. Hij is toen bij mij gekomen met het verzoek het werk af te maken. De andere dorpsschilder - Joh Stad - had de opdracht gekregen de kerkbanken te schilderen. Een heel karwei! Hij zag er, gezien zijn leeftijd en ook door zijn door de oorlogsomstandigheden geringe materiaalvoorraad, tegenop en wilde zijn zaak ook wel verkopen. Dat kwam mij ter ore en omdat ik graag zelf baas wilde worden, heb ik toen - na een paar avonden onderhandelen - in september de zaak overgenomen. Voorwaarde was, dat mijn voorganger zo veel mogelijk kon blijven werken.
Lijnolie en zinkwit
Het was de bedoeling om de kerk met de kerstdagen in gebruik te nemen en in goed overleg hebben we Kuipers toen ook bij het schilderen van de kerkbanken betrokken. Goed materiaal was wel het grootste probleem. Gelukkig waren we thuis in het bezit van een goede oliemolen, waar we illegaal vele mudden koolzaad doorgedraaid hebben en waar we ook lijnzaad mee fijn konden krijgen. Zodoende kwam ik in het bezit van lijnolie en omdat mijn voorganger nog enige zakken droog zinkwit had staan, konden we zelf nog een behoorlijke kwaliteit verf maken. De opzichter bij de kerkrestauratie was een echte theoreticus, waar ik slecht mee kon opschieten en die ons heel wat totaal overbodig werk heeft laten doen. Dat was 1943.
Z-kaart
Inmiddels hadden de Duitsers een nieuwe truc uitgevonden om achter adressen te komen van mensen die nog inzetbaar waren voor werk in ‘der Heimat’. Iedere ondernemer moest een vragenformulier invullen met daarin de aard van het bedrijf en natuurlijk je naam, adres en leeftijd. Er werd de belofte bij gedaan dat ieder die onmisbaar was voor zijn bedrijf een zogenaamde Z-kaart kon krijgen, wat inhield dat je niet voor uitzending in aanmerking kwam. Omdat ik het zaakje niet vertrouwde, heb ik het formulier maar niet ingezonden en kreeg dus ook geen Z-kaart. Dat betekende wel dat je bij aanhouding niets kon tonen en dat is mij nog bijna fataal geworden. Pinkstermaandag 1944 was het prachtig weer en Imke en ik besloten een eindje te gaan fietsen. Wij kwamen bij de - destijds zeer bekende - speeltuin en uitspanning van Staalstra in Harkstede terecht. Toen we daar een poosje waren, arriveerde de landwacht en begon er een razzia. Wij werden ook aangehouden en na de gebruikelijke vragen naar onze namen en herkomst moest de Z-kaart getoond worden. Met het smoesje dat ik niet wist dat ik de kaart dagelijks bij me moest hebben en hem in de werkplaats bewaarde, heb ik geprobeerd me eruit te redden. Onze aanhouders bleken de beroerdste niet te zijn en na enig overleg hebben ze ons laten gaan. We waren toen ras vertrokken!
Schop en lepel mee
In de herfst besloten onze bezetters dat er tankgrachten gegraven moesten worden om een eventuele opmars van de geallieerden zo veel mogelijk te vertragen. Vanaf het gemeentehuis kregen vele anderen met mij het bericht dat we achter Woltersum moesten opkomen en een schop en lepel moesten meenemen. Toen we daar ongeveer een week bezig waren, kwam plotseling de order dat we direct konden ophouden want het gehele gebied daar werd onder water gezet. Later werden we ingezet bij Oosterhoogebrug en Krangeweer (Kraamweer). Onze arbeidsinzet was zeer gering. De meesten werden pas actief als de gamellen met eten arriveerden.
We hadden twee bejaarde Duitsers als opzichter en die vonden alles best. Ze heetten allebei Paul en hadden maar één verlangen: zo gauw mogelijk weg uit de rotzooi en naar huis. Op de herfst volgde de hongerwinter: wij hier in het noorden hebben er weinig van gemerkt maar de Hollanders kwamen hier op gammele fietsen en probeerden bij de boeren veelal met ruilhandel wat eterij mee te krijgen. Het risico was dan ook nog groot dat ze onderweg werden aangehouden en de boel moesten afstaan.
Onder vuur
Na de winter kwam de opmars van de geallieerden hier echt op gang en na zware gevechten in de stad Groningen werden we in Garmerwolde op maandag 16 april bevrijd. Voordien - in de nacht van 14 op 15 april - hebben we hier echter nog zwaar onder vuur gelegen. De middag ervoor stonden hier overal in het dorp legerwagens van de terugtrekkende Duitsers opgesteld en die werden opgemerkt door overtrekkende verkenningsvliegtuigen. Vanaf Eelderwolde zijn we toen ‘s nachts met kanonvuur bestookt. De Duitsers - die lont roken - waren toen alweer vertrokken, maar het dorp werd zwaar beschadigd. In het huis (Dorpsweg 50 (red.)) zijn nog drie doden gevallen. Het echtpaar Van der Reyden met hun zoontje zijn door een voltreffer geraakt en liggen hier op het kerkhof begraven. Dit is mijn relaas van de oorlog en ik hoop voor onszelf en de volgende generaties het nooit weer mee te hoeven maken.’
De verhalen
Deel deze pagina:
- Klik om te delen op Facebook (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om te delen op X (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om op LinkedIn te delen (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om op Pinterest te delen (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om dit te e-mailen naar een vriend (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om te delen op WhatsApp (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om af te drukken (Wordt in een nieuw venster geopend)