“Toen ik zes jaar was, ging ik voor het eerst naar de lagere school. De kleuterschool bestond toen nog niet. Ik vond het eerst niet leuk om naar school te gaan; thuis kon ik heel fijn spelen. Met buurkinderen, met dieren en ook bij opa en grootmoe. Maar toen ik zes werd, was dat afgelopen. Elke morgen liep ik naar school langs de Rijksweg. Het fietspad langs de N360 was er nog niet; je liep vanuit Zevenhuisjes in de brede berm naar wat nu de Oude Rijksweg heet. Bij de draaibrug begon de Dorpsweg en vandaar naar school. Tussen de middag bleven we over. In de zomer gingen we ook wel door de velden naar school. Dat was een stuk korter, maar het weer moest wel goed zijn, anders was het veel te nat.
Eerste fiets
Op mijn negende kreeg ik mijn eerste fiets. Die van mijn oma uit Bedum, een echte Brennabor, een Duits merk. Daarmee kon ik tussen de middag wel naar huis. Bij slecht weer kreeg ik brood mee om over te blijven. Ik kan me niet herinneren dat we ooit door het slechte weer thuis zijn gebleven van school. Wel dat we door sneeuwduinen moesten ploeteren om op school of weer thuis te komen.
Tot mijn veertiende ben ik naar de lagere school gegaan. Zo ging dat vroeger: ging je naar de Mulo of HBS dan bleef je tot je twaalfde. Deed je geen middelbare school, dan bleef je tot je veertiende op de lagere school. Ik ben daarna een jaar thuis blijven werken. Mijn jongste zusje was net geboren en ook woonde mijn opa bij ons in: mijn moeder kon mijn hulp goed gebruiken. Vanaf mijn vijftiende had ik mijn eerste werk buitenshuis: ik werd morgenmeisje bij de familie Marrink aan de Korreweg. Daar ging ik op de fiets naar toe. Ik deed er allerlei huishoudelijk werk, tot kwart voor één ‘s middags.
Eerste vakantie
In de zomer van 1939 ging ik voor het eerst met vakantie, op de fiets. Samen met mijn nicht Hilda gingen we naar mijn oom en tante die in Beilen woonden. We waren al in Beilen toen we door een politieagent werden aangehouden. Hij controleerde onze fiets op het fietsplaatje. Dat was een metalen bandje met een jaartal erin dat je op het gemeente-huis kocht waarmee je dan je fietsbelasting betaalde. Mijn fietsplaatje zat keurig aan mijn stuur; die van Hilda had ze in haar jaszak. Maar dat mocht niet van de agent: zij kreeg een bekeuring van één gulden. Hilda was zo nijdig dat ze direct weer naar huis wilde. Dat was mij te gek - we waren er al bijna. Ik overreedde haar door voor te stellen de helft van de boete voor mijn rekening te nemen. Zo zijn wij uiteindelijk toch bij oom en tante aangekomen. Maar goed ook, want Hilda heeft daar haar latere echtgenoot ontmoet!
In oorlogstijd
Later werkte ik bij de familie Verhoog op Ruischerbrug. In de oorlogstijd hadden ze Duitse soldaten ingekwartierd. Voor hen maakte ik ook het gemeentehuis van Noorddijk schoon dat bij het huis van Verhoog op het rijtje staat. Elke dag moest ik de klok opwinden en ik zette er koffie. In het gemeentehuis was ook een gevangenis. Als er iemand opgesloten zat, moest ik die te eten en te drinken brengen door een luikje in de deur. Na de oorlog kon ik aan de slag bij notaris Koster in Ten Boer. Daar heb ik meer dan dertig jaar gewerkt. Toen ze in Ten Boer woonden, ging ik altijd op de fiets. Later is hij verhuisd naar Groningen Zuid. Ze wilden graag dat ik ook daar bij hen kwam, maar zo ver wilde ik niet fietsen. Vanaf toen kwam meneer Koster mij twee maal per week halen. ‘s Avonds haalde mijn man Jaap mij weer op.”
De verhalen van Lies
Deel deze pagina:
- Klik om te delen op Facebook (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om te delen op X (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om op LinkedIn te delen (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om op Pinterest te delen (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om dit te e-mailen naar een vriend (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om te delen op WhatsApp (Wordt in een nieuw venster geopend)
- Klik om af te drukken (Wordt in een nieuw venster geopend)